Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4797

Datum uitspraak2007-01-10
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers148007 / HA ZA 06-1932
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank zal (..) niet ontvankelijk verklaren in zijn incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring. Uit artikel 615a Rv volgt dat voor de toepassing van de artikelen betreffende de vrijwaring het hoofdgeding en de schadestaatprocedure niet als afzonderlijke gedingen worden beschouwd. Dit heeft tot gevolg dat in de schadestaatprocedure in beginsel geen incidenten tot oproeping in vrijwaring meer kunnen worden uitgelokt. Deze voorziening dient immers gevraagd te worden vóór alle weren.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaak- en rolnummer 148007 / HA ZA 06-1932 Vonnis in incident van 10 januari 2007 in de zaak van [V], wonende te [woonplaats] eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur mr. P.J.A.M. Baudoin, tegen [S], wonende te [woonplaats] gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident, procureur mr. J.E. Benner. Partijen zullen hierna [V] en [S] worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 15 juni 2001 met zaak- en rolnummer 37058/HA ZA 99-717, waarbij [S] is veroordeeld tot betaling van de door [V] als gevolg van de trap van het Friese paard geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; - het exploot van 4 september 2006, waarbij [V] een staat, waarin het beloop van de te vereffenen schade gespecificeerd is opgegeven, aan [S] heeft doen bete-kenen; - de akte van [V]; - de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [S]; - de incidentele conclusie van antwoord van [V]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. De beoordeling in het incident 2.1. [S] vordert dat hem wordt toegestaan [M], wonende te [woonplaats] aan de [adres], in vrijwaring op te roepen. 2.2. [V] heeft verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld (inc. cva sub 2): dat "[S] gehouden (is) een vrijwaringsverzoek in te dienen vóór alle weren in de hoofdzaak. In casu is dat station al lang en breed gepasseerd nu in de hoofdzaak in het jaar 2001 vonnis is gewezen. De schadestaatprocedure (…) is een voortzetting van deze bodem-procedure en ziet op het vereffenen van de schadevergoeding. In deze fase van het geding kan een vrijwaringsverzoek niet meer aan de orde zijn. [S] komt hiermee te laat". 2.4. De rechtbank zal [S] niet ontvankelijk verklaren in zijn incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring. Uit artikel 615a Rv volgt dat voor de toepassing van de artikelen betreffende de vrij- waring het hoofdgeding en de schadestaatprocedure niet als afzonderlijke gedingen worden beschouwd. Dit heeft tot gevolg dat in de schadestaatprocedure in beginsel geen incidenten tot oproeping in vrijwaring meer kunnen worden uitgelokt. Deze voorziening dient immers gevraagd te worden vóór alle weren. Er zijn geen omstandigheden gesteld en/of gebleken waaruit volgt dat in deze zaak op dit beginsel een uitzondering dient te worden gemaakt. De door [S] in het incident gestelde omstandigheid dat [M] als medebezitster van het Friese paard gehouden is bij te dragen in de schuld en de kosten die te zijnen laste komen, is daar-toe onvoldoende. Er is onder meer niet gesteld en/of gebleken dat deze omstandigheid niet reeds in het hoofdgeding had kunnen worden gesteld. 2.5. De rechtbank zal [S], gelet op al het vorenoverwogene, veroordelen in de proceskosten van het incident. 3. De beslissing De rechtbank: in het incident verklaart [S] niet ontvankelijk in zijn incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [M]; veroordeelt [S] in de kosten van het incident, aan de zijde van [V] tot op heden begroot op € 452,00; in de hoofdzaak bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 februari 2007 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.